
In de Middeleeuwen gebruikte de religieuze beeldhouwkunst dieren om een snaar te raken. Overal werden de meest ongelooflijke legendes afgebeeld om de angst voor de duivel en Gods overwinning op het kwaad te symboliseren.
In de twaalfde en dertiende eeuw gebruikten kunstenaars vaak het Miroir de l'Église van Honorius van Autun als referentie. Dit boek classificeert dierfiguren op basis van hun betekenis.
De draak wordt beschouwd als een kwaadaardig beest, terwijl de eenhoorn de zuiverheid van de Maagd symboliseert. Op de beeldhouwwerken van de portalen worden dezelfde symbolen uit het religieuze bestiarium van kathedraal tot kathedraal met elkaar geassocieerd: de gorgonen van de Apocalyps, de slang van Genesis, de duif van de Heilige Geest.
In een tijd waarin de overgrote meerderheid van de bevolking niet kon lezen of schrijven, was dierensymboliek een eenvoudige manier voor de kerk om de boodschap van Christus te verspreiden.