
In de middeleeuwen domineerde de kerk de samenleving en was het leven georganiseerd rond de grote christelijke feesten. De gelovigen gingen op zondag naar de mis en luisterden naar preken. Maar in een tijd waarin de meerderheid van de bevolking analfabeet was en geen Latijn verstond, werd het christendom onderwezen door middel van beelden. Dus werden de belangrijkste episodes uit het leven van Christus en de Maagd Maria gebeeldhouwd op de portalen van kathedralen en kerken. De didactische bedoeling was duidelijk: de boodschap van God moest tot leven worden gebracht en de gelovigen moesten doordrongen worden van de lessen van de Kerk.
Sommige grote thema's werden voortdurend herhaald in de kathedralen: de Christus van het Laatste Oordeel, zoals in Saint-Denis of Laon, die het einde der tijden en de wederopstanding aankondigt, of de Kroning van de Maagd, zoals in Parijs of Senlis, die al aan het einde van de 12e eeuw verscheen.
Hoewel religieuze beeldhouwkunst haar hoogtepunt bereikte in het begin van de 13e eeuw, was het geen uitvinding van de gotische architectuur. Het bestond al in de Romaanse kunst. Maar wat nieuw was in de 12e eeuw, was dat religie menselijker werd en de angsten van het jaar 1000 achter zich liet. Beeldhouwkunst verzachtte het gezicht van Christus, associeerde de Maagd met haar Zoon en wijdde de komst van een gepacificeerd christendom in.