
Vanaf de stichting tot het einde van de 18e eeuw werd de kathedraal zeer regelmatig onderhouden. Maar na de Franse Revolutie verloor Notre-Dame de Laon haar status als kathedraal en werd het een eenvoudige parochiekerk. Tijdens de eerste helft van de 19e eeuw werd de kathedraal verlaten. Zozeer zelfs dat de algemene staat zorgwekkend werd: de twee torens aan de westgevel dreigden in te storten, er werden grote scheuren ontdekt in het gewelf en de gebeeldhouwde versieringen brokkelden overal af. In 1840 werd de kerk geklasseerd als Historisch Monument. De eerste restauratiewerkzaamheden begonnen toen. Maar het duurde tot het werk van Émile Boeswillwald, een goede vriend van Eugène Viollet-le-Duc, in 1853 voordat Notre-Dame de Laon eindelijk een volledige restauratie van het gewelf en de gebeeldhouwde decoratie van de portalen onderging. Bijna vijftig jaar lang hield Boeswillwald toezicht op het werk. Het was zijn levenswerk. Op het centrale portaal, onder de waterspuwer, herinnert zijn gebeeldhouwde hoofd aan zijn onvermoeibare inzet om het gebouw te redden. Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was dit het op één na grootste restauratieproject in Frankrijk, na de Notre-Dame kathedraal in Parijs.